Een tijdje terug viel me iets bijzonders op: twintig jaar geleden was zoiets volkomen ondenkbaar in mijn beleving, waarschijnlijk korter, dat de rijkdom van de kastanjeboom aan de zuidkant ons huis gewoon bleef liggen en wachtte op de borstelbendes van de gemeente. Waar zijn ze gebleven, al die kinderen? Stap een doorsnee wachtkamer binnen van een huisarts of zo en je wordt overvallen door de gebogen hoofden, als in devotie in gebed boven (hun) digitale speeltjes. Via praat(jes)programma’s en anderszins bereiken me verhalen dat de ene achtjarige nog beter vlogt dan de andere die een ton per maand verdient met een eigen YouTube-kanaal. Je wordt ouder papa, geef het maar toe, jij met oude nokiaatje. Goed, ik heb er zelf zes - kastanjes bedoel ik - opgeraapt voor de beide zakken van mijn bodywarmer waar ze rustgevend hun rondjes draaien als ik om me heen sta te kijken met mijn handen in mijn zakken. Misschien moet je daarvoor minimaal een halve eeuw op de teller hebben staan.
Voordat hij in de vergetelheid raakt, heb ik ook maar de grote vliegenzwam aan de westkant van onze tuin vastgelegd, een enorme knaap van 23 cm in doorsnee en net zo hoog. Oh, en er hoort een liedje bij, waarvan ik - jawel - via internet het tweede couplet weer in mijn herinnering bracht. Zo zie je maar, een positieve keerzijde…
Op een grote paddestoel rood met witte stippen,
Zat kabouter Spillebeen heen en weer te wippen
Krak zei de paddestoel met een diepe zucht
Vloog kabouter Spillebeen met z’n beentjes in de lucht
Maar kabouter Spillebeen hield niet op met wippen
Op die grote paddestoel rood met witte stippen
Daar kwam vader Langbaard aan en die zei toen luid:
'Moet dat stoeltje ook kapot, Spillebeen schei uit!'